Sonny Boy

Schrijver

Annejet van der Zijl

Thema

Cultuurverschillen

Jodenvervolging

Liefde

Racisme

Samenvatting

Sonny Boy is een verhaal vóór het jongetje Waldy Nods, geboren uit een vooroorlogse vrije relatie tussen een blanke vrouw en een veel jongere zwarte man. Als Waldy veertien is, en de Tweede Wereldoorlog haast aan zijn eind, verliest hij zijn moeder en zijn vader ' beiden komen om in een Duits concentratiekamp.

Als man van in de vijftig is deze Waldy de controle over zijn leven kwijtgeraakt. Om beter te worden moet hij het verlies van zijn vader en moeder onder ogen zien, en die eerste veertien jaar van zijn leven niet langer weg stoppen in een hoekje.

Annejet van der Zijl is met Waldy's verhaal als uitgangspunt op zoek gegaan naar die eerste veertien jaar en naar wat daaraan voorafging. Ze reconstrueert het verhaal van zijn Surinaamse vader, Waldemar Nods, en dat van zijn opstandige Hollandse moeder, Rika van der Lans. Ze beschrijft hoe zij elkaar ontmoeten, en hoe er zich een liefdesrelatie ontwikkelt. Ze krijgen één zoon, Waldy, die zij de koosnaam Sonny Boy geven. In de jaren voor de oorlog runnen Rika en Waldemar verschillende pensions in Scheveningen en Den Haag, en weten die tot populaire vakantiebestemmingen te maken.

Dan komt de omslag. De Tweede Wereldoorlog breekt uit. In de eerste oorlogsjaren is het pension een doorgangshuis voor met name joodse onderduikers. In het laatste oorlogsjaar vindt er na verraad een inval plaats, en worden onder anderen Waldemar en Rika opgepakt. Waldy verliest zijn ouders uit het oog - ze worden weggevoerd naar Duitse kampen.

Als na de oorlog overlevenden uit de kampen in Nederland terugkeren, zitten Waldemar en Rika daar niet bij. Bezorgde familieleden plaatsen oproepen in kranten en op de radio, maar krijgen daarop in eerste instantie geen reactie. Later volgt dan toch het bericht dat zowel Waldemar als Rika is omgekomen.

De reconstructie in Sonny Boy kent vier verhaallijnen: de geschiedenis van Waldemar Nods; het verhaal van Rika van der Lans; het verhaal van Waldemar en Rika in de vooroorlogse jaren; het verhaal over de oorlogsjaren.

De geschiedenis van Waldemar is die van een jongeman, afkomstig van een gegoede zwarte familie uit Paramaribo. Zijn vader, Koos Nods, een succesvol zakenman, weet kapitaal te verwerven in de goudhandel, en later met de handel in onroerend goed. Koos Nods, opgegroeid op een plantage aan de Commewijne rivier, is van de eerste generatie zwarte Surinamers die zich na de afschaffing van de slavernij weet op te werken tot een vermogend man.

Hij trouwt met Eugenie Elder, een kleurlinge uit een gegoede familie. In het Suriname van die dagen geldt het als een stap omhoog op de maatschappelijke ladder als de nakomelingen steeds blanker worden. '(...) de slaventijd mocht dan voorbij zijn, het rassenonderscheid was dat verre van. Nog steeds draaide alles om kleur en altijd vormden een zo blank mogelijke huid en dito levensstijl de opmaat tot een succesvol leven' (p. 29).

Ze krijgen vier kinderen. Waldemar komt als derde. Aanvankelijk kent hij een zorgeloze jeugd. Het is een introverte jongen die goed kan leren. Zwemmen kan hij als geen ander. De familie woont op stand, aan de Waterkant, in het commerciële hart van Paramaribo.

Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog is er ook in Suriname schaarste. Bedrijven gaan over de kop. Koos Nods richt zich op de handel in 'balata' (natuurrubber) en gaat daaraan vrijwel failliet. Hij verlegt zijn aandacht naar Brazilië, en is steeds minder in Paramaribo te vinden. Het gezin raakt financieel aan de grond. Eugenie probeert het hoofd boven water te houden door kamers te verhuren.

In 1927 vertrekt Waldemar als negentienjarige naar Nederland. Hij is nu een ' ocean swimmer' ' zo werden de jongens genoemd die door hun vermogende ouders naar Nederland werden gestuurd om daar te gaan studeren, en die bij terugkomst zeker waren van een hoge maatschappelijke positie.

Het verhaal van Rika van der Lans is dat van een temperamentvol meisje, afkomstig uit een rooms-katholiek middenstandsgezin. Rika kan goed leren. Ze ontmoet Willem Hagenaar en de twee worden hartstochtelijk verliefd. Hun liefde ondervindt tegenwerking van de familie, daar Willem uit streng protestantse hoek komt. Rika's familie wil niet dat zij buiten haar geloof trouwt en plaatst Rika op een katholieke kostschool in Moerdijk. Willem en Rika blijven elkaar echter zien en schrijven. In 1911 slaagt Willem voor het toelatingsexamen voor de Dienst Rijkswaterstaat. Hij vraagt Rika ten huwelijk, en krijgt een goede baan bij Rijkswaterstaat. Er komen vier kinderen: Willem, Bertha, Jan en Henk.

Van 1917 tot 1924 woont het gezin in Den Bosch, waar ze het erg naar hun zin hebben. Vooral Rika houdt van de warme en losse sfeer in de stad.

Dan komt de ommekeer. Eind 1924 wordt Willem overgeplaatst naar het stijve Goeree-Overflakkee. Daar wordt hij dijkgraaf, een positie met meer aanzien dan die van burgemeester.

Al snel wordt duidelijk dat Rika veel te stads en uitbundig is voor de zwaar protestantse dorpsbewoners. Ze bekijken haar met scheve ogen.

Willem daarentegen geniet van het aanzien, hij wil dat zijn vrouw zich aanpast. Daar ligt de kiem van de verwijdering. Rika wordt steeds ongelukkiger, Willem steeds veeleisender. De situatie wordt onhoudbaar en Rika vlucht in 1928 naar Den Haag.

Er ontbrandt een jarenlange, wanhopige strijd om de kinderen. Willem wil zelfs niet dat de kinderen haar in Den Haag opzoeken. Rika blijft contact zoeken en stuurt de kinderen wekelijks een brief.

Om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien gaat Rika kamers verhuren. Vanwege de vele verlofgangers uit de koloniën is daar in Den Haag veel vraag naar.

Het verhaal van Rika en Waldemar is dat van een diepe liefde. Ze ontmoeten elkaar, nadat Christien Hagenaar, een nicht van Willem, Waldemar als kamerhuurder bij Rika aanbeveelt. Christien is getrouwd met David Millar. In het najaar van 1928 nam hij Waldemar mee uit Suriname.

Waldemar is Rika's eerste huurder. Het klikt tussen hen. Een jaar later wordt Waldy geboren. De relatie wordt met argusogen bekeken. Ten eerste is Rika officieel nog getrouwd met Willem, en ten tweede gaat het om een relatie van een oudere, blanke vrouw (37) met een veel jongere, zwarte man (20). Waldemar en Rika trekken zich daar niets van aan.

Waldemar vindt bij Rika een thuis. De eerste maanden in Nederland waren moeilijk. Zijn Surinaamse guldens blijken niks waard te zijn, en hij wordt op straat en in de tram als een boeman bekeken. In de jaren die volgen behaalt hij enkele diploma's, en in 1931 krijgt hij via David Millar een baan op de boekhoudafdeling van de Hollandsche Hypotheekbank.

In 1934 opent Rika een pension in Scheveningen en weet dat tot een populaire vakantiebestemming te maken. Pension Walda staat bekend om de warme sfeer en goede verzorging.

Na jarenlange strijd wordt in 1934 de scheiding tussen Rika en Willem officieel uitgesproken. In maart 1937 treden Rika en Waldemar in het huwelijk.

Al die jaren probeert Rika het contact met haar andere kinderen te behouden. Nu ze groter worden, brengen ze haar wel eens een bezoek. Vooral Bertha zoekt contact met haar moeder. Haar oudste zoon Willem wil echter niets van haar weten.

Dan breekt de oorlog uit. In de eerste jaren probeert Rika het pension nog draaiende te houden. In 1942 worden het strand en de duinen rond Scheveningen tot verboden gebied verklaard. Scheveningen verandert in een vesting. Het pension moet worden opgegeven, en de familie verhuist eerst naar Rijswijk, en dan weer terug naar Scheveningen.

Het verzet en de behoefte aan onderduikadressen groeit. De familie Nods is een ideale kandidaat. Ze hebben een groot huis en ervaring met het herbergen van gasten. Rika en Waldemar komen in de loop van 1943 in contact met de groep rond Kees Chardon, een jonge Delftse advocaat, die actief is in het Zuid-Hollandse verzet. Chardon zoekt vooral adressen voor joodse gezinnen. Voor Hollandse onderduikers is snel een adres te vinden, maar voor joodse lag dat moeilijk. Pension Walda wordt een doorgangshuis voor joodse onderduikers.

Rika en Waldemar beseffen dat hun activiteiten gevaarlijk zijn. Het Haagse politiekorps is gezagsgetrouw, een groot deel is lid van de NSB. Berucht is de zogenoemde 'Jodenploeg', die per gepakte onderduiker een premie van de SD krijgt. Hun leider is de Hagenaar Maarten Spaans.

Na verraad doet de 'Jodenploeg' op 18 januari 1944 een inval in het pension. Rika en Waldemar worden opgepakt, evenals de aanwezige onderduikers. Diezelfde avond wordt ook Kees Chardon in Delft opgepakt. Ze worden voor verhoor naar het Oranje Hotel (de Scheveningse Strafgevangenis) gebracht. Na hun veroordeling worden ze overgeplaatst naar Kamp Vught.

Op 19 mei 1944 wordt Waldemar op transport gesteld naar Neuengamme. Op 6 september gebeurt hetzelfde met Rika, - haar bestemming is Ravensbrück. In februari 1945 krijgt zij dysentrie, waaraan zij dat voorjaar overlijdt.

Waldemar weet zich tot het einde van de oorlog in Neuengamme in leven te houden. Omdat hij goed is in zijn talen, krijgt hij onder andere werk op de postafdeling van het kamp. Tegen het einde van de oorlog ontstaat er chaos in de kampen. De gedetineerden worden het kamp uitgejaagd en noordwaarts gedreven, naar de Oostzee. Daar zal een schip, de Cap Arcona, hen naar Denemarken of Zweden brengen. Het schip vol vluchtelingen wordt echter onder vuur genomen door de geallieerden en zinkt. Duizenden komen om.

Na de arrestatie van zijn vader en moeder in januari 1944 wordt Waldy in huis genomen door familieleden. Hij verhuist van het ene adres naar het andere. Na de bevrijding komt er maar geen bericht over het lot van Rika en Waldemar. De familie plaatst advertenties, doet navraag bij het Rode Kruis. In juli 1945 meldt zich een jonge pianiste, die bij Rika in Ravensbrück heeft gezeten. Zij vertelt dat Rika aan dysentrie gestorven is.

In oktober 1945 meldt zich iemand die Waldemar aan boord van de Cap Arcona heeft gezien. Het schip verging op 3 mei 1945. Het is waarschijnlijk dat Waldemar een van de slachtoffers was.

Waldy blijft zitten met de vraag hoe die laatste maanden van zijn ouders verlopen zijn. Pas na een persoonlijke crisis op latere leeftijd besluit hij het spoor van zijn ouders terug te volgen en brengt hij onder andere een bezoek aan Ravensbrück en Neuengamme.

Titel

De titel verwijst naar de koosnaam van Waldy Nods, die zijn ouders hem gaven, en die verwijst naar een populair liedje uit de film The Singing Fool (1928).

Opbouw

Het boek heeft een chronologisch verloop, en omvat de periode 1923 ' 1945.

Personages

Waldemar Nods (1908). Zwarte elegante jongen uit een welgestelde familie. Opgegroeid in Paramaribo. Goede zwemmer. Een introverte jongen die behoorlijk kan leren.

Rika van der Lans (1891). Dochter van rooms-katholieke aardappelhandelaar. Eigenzinnig ondernemend type, soms op het koppige af. Ze is gastvrij en sociaal bewogen, daarin gesteund door haar geloof.

Waldy Nods (1929), zoon van Waldemar en Rika. Een 'echte moksi-moksi, zoals ze dat in Suriname noemen: een bruin kindje met donkere krullen en knalblauwe ogen' (p. 60) Opgewekt kind. Behaalt zijn hbs-diploma en wordt na de oorlog leerling-journalist bij Het Parool.

Willem Hagenaar huwt in 1911 Rika van der Lans. Zoon uit een protestantse familie. Vasthoudend karakter.

De kinderen Hagenaar. Willem en Rika krijgen vier kinderen: Bertha (1917), Willem (1915), Jan (1921) en Henk (1924). Na de scheiding willen de twee oudste zoons niks met Rika te maken hebben. Bertha daarentegen zoekt contact met haar moeder. In haar dagboek verwoordt zij haar verdriet over de scheiding

De familie Nods. Koos Nods trouwt in 1904 met Eugenie Elder. Ze krijgen vier kinderen: Hilda (1905), Decy (1906), Waldemar (1908) en Lily (1910).

Christien Hagenaar is een nicht van Willem. Zij is getrouwd met de Surinamer David Millar.

David Millar, een oom of stiefbroer van Waldemar - dat is niet helemaal duidelijk. Hij komt in 1921 naar Nederland. Een flamboyante verschijning, die gek is van techniek. Hij is bevriend met Albert Plesman, die in die tijd de KLM opricht.

Kees Chardon (1919), advocaat in Delft. Zijn bijnaam is 'Kroonkees'. Hij is actief in het Zuid-Hollandse verzet en helpt vooral joodse families aan onderduikadressen.

Dobbe Franken zit met haar verloofde Herman de Bruin ondergedoken bij de familie Nods. Zij is de oudste dochter van de joodse Rotterdamse rechter Maurits Franken. Ook Dobbe en Herman worden bij de inval in Pension Walda opgepakt. Herman overlijdt in maart 1945 in Dachau. Dobbe Franken overleeft de kampen. Zij emigreert later naar Palestina.

De Hagenaar Maarten Spaans was de fanatieke leider van de 'Jodenploeg'. Hij werd na de oorlog veroordeeld tot 20 jaar.

De Hagenaar Kees J. Kaptein, ook wel 'Kappie' genoemd, was een sadist. Na de oorlog werd hij ter dood veroordeeld. In 1949 werd hij terechtgesteld.

Tekstverklaring

Samenvatting

Thema, motieven, tijd, ruimte, personages en andere belangrijke dingen.

Maak jouw eigen website met JouwWeb